De Oosterse Bibliotheek-reeks

Bij Meulenhoff verschenen in de serie De Oosterse Bibliotheek de volgende delen:

1. De schending van Soebadra. Javaans schimmenspel
Volgens de Soerakartase traditie bewerkt door Ki Kodiron; vertaald uit het Javaans en van toelichtingen voorzien door J.J. Ras – [1976]

2. De drie woorden. Vijf Chinese novellen
Feng Meng-Long. Vertaald uit het Chinees en ingeleid door W.L. Idema – 1976

3. Senryū. De waterwilgen. Vierhonderdnegentig senryū-gedichten
Vertaald uit het Japans en ingeleid door J. van Tooren; met een bijdrage van F. Vos – 1976

4. Het epos van Heraklios [op het omslag: Heraklios. De strijd van Mohammed tegen de Christenen. Swahili-epos]
Uit het Swahili vertaald in het oorspronkelijke metrum door J. Knappert – 1977

5. Vier Upaniṣaden [Wijsheid uit het hindoeïstische Indië]
Vertaald uit het Sanskrit en ingeleid door Ali Beth – 1977

6. De ring van de duif. Over minnaars en liefde [Moorse verhandeling over minnaars en liefde]
Ibn Hazm. Vertaald uit het Arabisch en ingeleid door Remke Kruk & J.J. Witkam – 1977

7. Liefde rond, liefde vierkant. Bloemlezing uit de sijo-poëzie [Zeven eeuwen Koreaanse poëzie]
Vertaald uit het Koreaans en beschreven door Frits Vos – 1978

8. Śakuntalā. Drama in zeven bedrijven [Oudindisch hofdrama]
Kālidāsa. Vertaald uit het Oud- en Middelindisch door Jozef Deleu [vertaling gebaseerd op de teksteditie van A. Scharpé] – 1977

9. De beschilderde huid. Spookverhalen
Pu Songling. Vertaald uit het Chinees en ingeleid door W.L. Idema, B.J. Mansvelt Beck, N.H. van Straten – 1978

10. Het leven van de Boeddha [Vertaald uit de vroegste Chinese overlevering]
Vertaald uit de vroegste Chinese overlevering en ingeleid door E. Zürcher – 1978

11. Sjeik Abdullah en de bloemen. Hikayat Merong Mahawangsa [Maleise hofkroniek]
Vertaald uit het Maleis en ingeleid door H.M.J. Maier – 1978

12. De kraanvogel en de schildpad. Vijf Nō en vier Kyōgen [Japanse Nō en Kyōgen]
Vertaald uit het Japans en ingeleid door Erika de Poorter – 1978

13. Tjalon Arang. Volksverhalen en legenden van Bali [Volksverhalen en legenden uit Bali]
Vertaald en ingeleid door C. Hooykaas – 1979

14. Sangam. Over helden en minnaars. Klassieke poëzie uit Zuid-India [Klassieke Tamil-poëzie uit Zuid-India]
Uit het Tamil vertaald en ingeleid door Herman Tieken – 1979

15. Het leven van Mohammed. De vroegste Arabische verhalen [over de Profeet]
Ibn Ishaq. Vertaald en toegelicht door Wim Raven – 1980

16. De weg tot het inzicht. Bodhicaryāvatāra [Boeddhistische mystiek]
Śāntideva. Vertaald uit het Sanskrit en ingeleid door Ria Kloppenborg – 1980

17. De Redder der Armen. Koreaanse verhalen
Vertaald uit het Koreaans en ingeleid door B.C.A. Walraven – 1980

18. Ongrijpbaar is de Ganges. Verhalen uit het Pāli [Fabels uit het Pāli]
Vertaald en ingeleid door Tonny Scherft – 1981

19. De avonturen van de tien prinsen. Daśakumaracarita [Oud-Indiase schelmenroman]
Dandin. Uit het Sanskrit vertaald en ingeleid door Erik Maten – 1981

20. De kluizenaar [Doekoeh Siladri]. Balisch volksverhaal
Vertaald en ingeleid door C. Hooykaas – 1982

21. De vorsten van het woord. Teksten over dichterschap en poëzie uit Oosterse tradities. Studies en vertalingen
Onder redactie van W.L. Idema, met bijdragen van G.J.H. van Gelder, J.T.P. de Bruijn, H.J.H. Tieken, G.H. Schokker, W.L. Idema, W.J. Boot, P.H. Drijvers en D.W. Fokkema – 1983

22. Het verhaal van de westerkamers in alle toonaarden [China’s beroemdste liefdesgeschiedenis]
Mijnheer Dong. Uit het Chinees vertaald en ingeleid door W.L. Idema – 1984

23. Wat geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgekomen. De geschiedenis van Hayy ibn Yaqzan
Abu Bakr Muhammad ibn Tufayl. Uit het Arabisch vertaald en ingeleid door Remke Kruk – 1985

24. Het epos van Lianja. Epiek en lyriek van de Mòngò [Verhalen en gedichten van de Mongo in Centraal-Afrika]
Verzameld, vertaald en ingeleid door G. Hulstaert – 1985

Supplement: Oosterse literatuur. Een inleiding tot De Oosterse bibliotheek
W.L. Idema, Aad Nuis, D.W. Fokkema – 1979

[Spiegel van de klassieke Chinese poëzie. Van het Boek der oden tot de Qing-dynastie
Gekozen, vertaald en toegelicht door W.L. Idema. Uitgave van Meulenhoff i.s.m. de Stichting De Oosterse Bibliotheek – 1991]

Bij Brill verschenen in voortzetting van De Oosterse Bibliotheek nog:

Vorstelijke humor. Drie kluchten uit het klassieke India
Uit het Sanskrit vertaald en ingeleid door Herman Tieken en Godard Schokker – 1991

In deze tijd maar nauwelijks te vinden. De Maleise roman van Hofjuffer Tamboehan
Vertaald uit het Maleis en ingeleid door G.L. Koster en H.M.J. Maier – 1991

-–|———

Het bovenstaande overzicht hier in pdf.

-–|———

De Oosterse Bibliotheek beoogt de grote literaire klassieken uit de oosterse taalgebieden toegankelijk te maken via rechtstreekse, goed leesbare vertalingen. De Oosterse Bibliotheek is een samenwerkingsproject tussen de Stichting ter bevordering van literaire vertalingen uit moeilijk toegankelijke talen: De Oosterse Bibliotheek te Leiden en de Algemene Uitgeverij Meulenhoff Nederland bv te Amsterdam.

De Stichting De Oosterse Bibliotheek is aangewezen als ‘National Fund’ in Nederland van het UNESCO-project ter vertaling van moeilijk toegankelijke literaire werken. De UNESCO en de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen zijn vertegenwoordigd in het stichtingsbestuur.
De Oosterse Bibliotheek staat onder redactie van een redactieraad, die is samengesteld uit vertegenwoordigers van de verschillende oriëntalistische specialismen: de sinologie, de japanologie, de indonesianistiek, de afrikanistiek, de arabistiek en de indologie.

Redactieraad: prof. dr. W.L. Idema, dr. J.J. Ras, dr. G.H. Schokker, prof. dr. J. Voorhoeve, drs. B.C.A. Walraven, drs. J.J. Witkam.

Advertentie

Vuurvrije energie

De NRC zomerschrijfwedstrijd was aanleiding voor het volgende verhaal. Uit 433 inzendingen werden er vijf gekozen voor publicatie op NRC’s Achterpagina en website; mijn bijdrage behoort niet tot die winnaars. Omdat het waardevolle begrip ‘vuurvrije energie’ althans heden via Google nul treffers geeft, publiceer ik het gelijknamige korte verhaal hier. Met dank aan Jan Wispel (1944-2018).

Jan Wispel in 2008

-–|——–—–

Vuurvrije energie

Het loof van de oude bomen rond de begraafplaats leek extra donkergroen, bijna als zwart lagen de contouren onderaan een stoffig blauwe hemel. De zandwegen waren mul en nauwelijks begaanbaar, de tuinen en weiden van lange droogte hard als steen. Het was heet en vogelstil. De zomer scheen eindeloos en het was nog niet eens augustus. In huis bewoog alleen een ventilator.

“Volluk!”

Daar was Jan Wispel, gebruind, blakend, een AOW’er als een jonge grijze god in korte broek en hemd, op zijn vouwfiets. Men wist nooit wanneer hij kwam, behalve als de zwarte bessen rijp waren, of de appels of de walnoten: liefst minstens de fietstassen vol plukte of raapte hij waar het hem werd toegestaan. Hij zette zijn pet af en veegde er het zweet mee van zijn hoofd.

“De hel komt elke dag een stukje dichterbij! Mag ik dit hier even achterlaten? Dan haal ik het later weer op.” Een vuilniszak met een oude, nogal dikke grondkabel, stevig opgerold. Zeker enkele tientallen kilo’s koper. Jan was een soort landpiraat, eerlijk schuimend wat de grootindustrie als vergeten achterliet, vooral metalen. “Aluminium, dat is het beste. Licht en een goede prijs. Maar nooit koken in aluminium pannen! Dat brengt aluminiumoxide in het voedsel, Al₂O₃. Man, dat is zo giftig!”

Naast het telkens weer waarschuwen voor E-nummers en geraffineerde suiker – “Puur gif!” – pleitte Jan al decennia voor wind- en zonne-energie. “Zou dat niet mooi zijn? Dat Beatrix eigenhandig de gaskraan in Slochteren dichtdraait?” Hij draaide met beide handen een denkbeeldige grote kraan dicht. “Dat gaat niet gebeuren, want het enige dat telt is goud en geld. Nou, niet voor mij! Nee, hoor. Weet jij wat mijn eerste gebod is?”

Jawel, ik had het al vaak aangehoord: “Het Eerste Gebod: de NATUUR is mijn GOD. We leven in het paradijs, jongen, maar dat interesseert die politici en zakenlui helemaal niet.”

“Weet je waarom het steeds warmer wordt? Dat komt niet door de CO₂! Ik zal het je uitleggen. De dampkring wordt opgewarmd door vuur, door kunstwarmte. Kunstlicht, dat kent iedereen, maar weet jij wat kunstwarmte is? De dampkring en de zeeën worden onophoudelijk opgewarmd door kunstwarmte – door vuur! Weet jij hoeveel vuur er iedere seconde op aarde brandt? In cv-installaties, geisers, automotoren, vliegtuigmotoren? Dat zijn allemaal kleine vlammetjes, maar samen is dat een continue vlam van een kubieke kilometer. Op elk moment van de dag brandt er in de dampkring een kubieke kilometer vuur!”

Ik kon zo snel de rekensom niet maken, maar het klonk wel verontrustend. “En de wetten van behoud van massa en energie zorgen ervoor dat die kunstwarmte niet verdwijnt.”

Het leek wel steeds warmer te worden.

“Energie van zon en wind moeten we hebben. Dat is vuurvrije energie, snap je dat? Maar dat willen die jongens van de beurs niet, want het enige dat daar telt is…? Goud en geld!” En dat-ie soms dacht dat er wel een bom op de beurs mocht: “Dan bouw ik een Scud-raket, met een kickstarter. Tak! Tak! Tak!!”, zei Jan, terwijl hij staande een denkbeeldige Scud-raket met een kickstarter aantrapte.

Het was dorstig weer, zoals het vaak dorstig weer was. “Heb jij een grote pan? Zal ik eens even wat koud bier van de tap halen?” Met een hoge pan, eigenlijk voor asperges, ging Jan richting café, de hitte en de zon in. “De hel komt elke dag dichterbij!”, zei hij en zette al lopend zijn pet op.

Jan Berfelo

Op 31 januari 2017 overleed Hendrik Jan Berfelo te Enschede, waar hij op 19 augustus 1928 ook was geboren, als zoon van Hendrik Jan Herman Berfelo en Hendrika Caudron. Hij trouwde in 1953 met Jeanne Rol.

In 2009 bezocht ik Berfelo in zijn woning aan de Olympialaan in Enschede en sprak enkele uren met hem, d.w.z. hij vertelde en ik luisterde. Van het gesprek heb ik geluidsopnamen gemaakt, en die vervolgens getranscribeerd (de opnames zijn waarschijnlijk verloren gegaan, maar de transcriptie heb ik bewaard).

Het was mijn bedoeling een artikel te schrijven over Berfelo en dat – zo meende ik te hebben geregeld – te publiceren, wat helaas niet lukte, tot begrijpelijke kwaadheid van Berfelo. Ik heb toen het ‘artikel’ in de vorm van een klein boekje aan Berfelo toegestuurd, in naar ik meen vier exemplaren, en vervolgens niet meer van hem vernomen, al kocht ik later enkele van zijn mooie werken. De tekst, in het eerste proefboekje met een omslag in misdruk, vond ik vandaag (woensdag 1 november 2017) terug, en ik zal de tekst hieronder – voor het eerst – publiceren.

De transcriptie is vele malen langer dan het verhaal dat ik er heb uitgehaald. Berfelo was een bereisd man: niet alleen verbleef hij in Afrika, ook bezocht hij in elk geval Japan, Israël, Jordanië, de VS, Egypte, Bolivia en Peru. Hij liet me een werk zien dat was geïnspireerd op de condor, en hij vertelde:

Het is namelijk een legende bij de oude Inca’s en de pre-Inca’s: als de condor overvliegt – hij heeft hier zijn bek los – dan kan dat een voorbode zijn van een gelukkige boodschap, maar het kan ook een boodschap zijn van angst, van spanning, van tragedie, dat weten ze niet; maar zodra dat gebeurt, als-ie overvliegt en hij heeft de bek … , hij schreeuwt: dan ligt alles plat, dan houdt iedereen op met werken, wat je ook doet, wat je ook bent, wat je positie ook is of inneemt, alles ligt plat tot-ie weer vertrokken is, en dan beginnen ze weer.

De condors schreeuwen steeds minder. Weinig mensen kennen ’t werk van Jan Berfelo.

–|———

‘Mein Gott! Herr Berfelo, was machen Sie denn hier?!’

Het verdwijnen van de grootschalige textielnijverheid uit Twente noopte menig werknemer en werkgever tot blikverruiming. Jan Berfelo (1928), als jongen al helemaal gek op Kampvuren langs de evenaar, volgde de textielproductie en trok met vrouw en drie kinderen naar Nigeria en Ghana. De schilder over een reislustig leven en de blijvende invloed van de Ashanti doll.

“Ik liep al een tijdje mee als dessinateur bij de firma Menko, toen in de jaren zestig de malaise in de textiel kwam. Diverse bedrijven fuseerden, afdelingen moesten afvloeien, en daar behoorden natuurlijk de tekenkamers en graveerderijen toe. Kijk, de tekenkamer van een textielfabriek was eigenlijk een niemendalletje, want het was eigenlijk het pronkstuk van de firma, zou ik haast zeggen. In die tijd bestond het hele vak nog voor honderd procent uit het eerlijke vakwerk, machinerieën kwamen er niet aan te pas en productie kwam er niet uitrollen, maar alle gefabriceerde modestoffen werden wel op de tekenafdeling gecreëerd en rijpklaar gemaakt voor de drukkerij. Op ’n gegeven moment hoorde ik van de bedrijfsleider dat de firma Lourens in Ochtrup bezig was personeel te werven voor een gloednieuwe fabriek in Nigeria, dus ik spitste mijn oren. Ik zeg: waar moet ik mij vervoegen?, hij zegt daar en daar. Ik d’rnaartoe en daar kreeg ik een contract, en dat heb ik ondertekend. Op tien oktober 1966 moest ik beginnen, dus ik dacht: ik moet zorgen dat ik er op tijd ben.
Ze zouden ons ophalen van de airport, maar dat is helemaal niet gebeurd. Al die moeilijkheden tussen de stammen waren al uitgebroken, niemand waagde zich nog op weg, dat was levensgevaarlijk. Ik zag een vent met een oud Morrisje, ik zeg: kun je me wegbrengen? Hij zegt: liever niet. Ik zeg: ja, liever niet, ik zeg: ik moet daar werken! Nou, dat en dat bedrag, ik zeg maakt me niet uit; ik had toch geen geld bij me. Dus wij een halve dag reizen, in de tweede versnelling, richting Asawa – overal werd je door het leger op wapens gecheckt. Kwam ik daar op die office, was het eerste dat ze zeiden: Mein Gott! Herr Berfelo, was machen Sie denn hier?! Es gibt ja Krieg! Nou, mooie ontvangst, dacht ik.”

Studio

“Ik kreeg daar de opdracht de studio op te richten, want het was een compleet nieuwe fabriek, neergezet in het kader van de Duitse ontwikkelingshulp. Midden in de bush-bush, een stukje grond aan de Nigerdelta. Een malaria-oord, met een ontzettend vochtig tropisch regenwoudklimaat en alle nadelige gevolgen van dien, want het roestte daar natuurlijk als de mieter. Maar goed, d’r kwamen speciaal monteurs uit Duitsland om de machines neer te zetten en ik kreeg dus de opdracht die mensen daar te onderrichten in het vak, zowel de artistieke als de technische kant. En hetzelfde gebeurde later in Ghana weer.”

Bird

“In Ghana, als ik vrije tijd had, schilderde ik dag en nacht. Ik heb in Accra, de hoofdstad, geëxposeerd in het Artcentre en toevallig op dat moment speelde daar Charlie Parker met zijn quintet. Een stelletje gekke Amerikanen, van een aluminiumfabriek vijftig kilometer verderop, die hadden Charlie Bird naar Accra gehaald. Schitterend! In de pauze hadden ze een paar Ghanezen gevraagd of ze eventueel mee wilden doen. Daar was een oud kereltje bij, een heel klein mannetje en die kwam aan met een paar tomtoms, ze begonnen te spelen en die trompettist raakte zo opgewonden, hij wist niet meer van ophouden. Dat was echt ’n jamsessie, een inspiratie. Zuiver improviseren was dat, prachtig.”

BKR

“Medio ’72 kwam ik terug in Enschede en toen zat de hele textiel hier op zijn kont. Dus ik heb mijn oude beroep maar weer opgepakt en me aangemeld voor de Beeldende Kunstenaars Regeling. Daar kwam je niet zo maar in: je moest eerst twee jaar zelfstandig werken en maar zien hoe je aan de kost kwam, en dan kwam er een commissie thuis voor een beoordeling. Er zaten hier niet zoveel kunstenaars in de BKR in die tijd, dat waren toen onder andere Henk Schuring en Klaas Bernink. Dat is in de jaren tachtig helemaal versoepeld, toen drukten ze Jan en alleman in die regeling, dat je dacht: mijn god, wat maakt die nou weer?”

Van Haeften

“Ik heb altijd al getekend en geschilderd, vanaf kind al. In ’48 begon de AKI met een avondschool en daar ben ik naartoe gegaan, ik zat toen inmiddels bij de Gebroeders Van Heek, maar mijn eerste tekenopleiding heb ik gehad bij Gerard van Haeften, in de jaren ’42 / ’43. Die had een privéschooltje, aan de Oldenzaalsestraat, op de hoek van het Laaresstraatje, schuin tegenover de garage van Masselink. Hij had een heel groot atelier en daar leerde je de klassieke manier van ansichtkaarten uitvergroten: met vakjes op papier en dan eerst opzetten en dan mocht je een schilderij maken en dat moest je eerst in sepia uitwerken, en als je dat gedaan had mocht je pas met kleur beginnen.
Ja, alle middelbare en hogere scholen waren dicht vanwege die oorlogstijd. D’r was geen brandstof meer, docenten moesten onderduiken. Afijn, toen was de oorlog voorbij en ik dacht ik kan mijn studie voortzetten, maar niks daarvan, jongen! De boel moest weer opgebouwd worden! Mijn vader had een slijterij en na de bevrijding moest ik die zaak runnen. Nou, ik was helemaal geen zakenman, verre van dat, maar ja, de tent moest weer van de grond getild worden. A’j studeren wilt, zei mien va, dan dooj’t mar in oen vriejn tied! Ha!
Ja, ik ben een echte Tukker. Mijn moeder komt uit Goor, mijn vader kwam uit Lonneker. Bij ons thuis werd alleen maar Twents gesproken, ja hoor. Er werd niet gezegd: eet je bord leeg, nee, maak ’n teelder leug, jong. Hèhè.
Maar op een gegeven moment was ik de naaste assistent van Van Haeften en hij had veel opdrachten: oorkondes maken voor de fabrikanten als er bijvoorbeeld één 25 jaar in dienst was, of als er een ander heuglijk feit gevierd moest worden. Bloemetjes en kaligrafisch schrift op handgeschept papier, daar was-ie ’n meester in.
Toen brak de bevrijding aan, en wat deed die goochemerd? Bij een of andere klompenmaker in Enter haalde hij massa’s klompjes, groten en kleinen. Hij zegt: we gaan mooi geld verdienen. Ik zeg: wat is de bedoeling? Hij zegt: we gaan klompjes beschilderen en die gaan we verpatsen aan de Amerikanen en Canadezen. Ik zeg: nou best. Dus hij met blauw alle luchten, ik met groen de boompjes en de weitjes, hij weer de molentjes en ik de vrouwtjes met het juk. Ho, ho, god, aan de lopende band! Zijn vrouw, hij had een veel jongere vrouw, die had kennis met een Canadese officier – dat vond hij wel best, ’t maakte ‘m niks uit – en die bracht al z’n collega’s mee en die waren gek van die klompjes en die verruilden we voor sloffen sigaretten. Jonge, jonge, wat hebben we daar geld kunnen verdienen.”

Ashanti

“Maar ik moet er even bij vertellen: ik ben geen schilder die lang op een thema vastzit. Dat wil ik bewust niet, want het mag geen routine worden. Als het routine wordt, dan beleef ik er niks meer in, dan gaat de hele spontaniteit eruit. Snap je? Dat doen we niet.
Toch zit er nog – dat raak je nooit meer kwijt – het Afrika-element, de Afrikabasis in mijn werk. Die vind je steeds terug in de vorm van de Ashanti doll. Die sterke vormen: dat grote hoofd, zo als bol, en daaronder dat korte lijfje, meestal zo in een kruisvorm. De Ashanti doll, dat dragen die Ashanti-meisjes als ze pas in het huwelijk zijn getreden, in de hoop dat ze een vruchtbaar huwelijk zullen hebben.”

De driehoek van Van Gennip

De wereldmist is dicht, maar ik ontwaar een driehoek.

De wereldmist is in mij, niet in de wereld.
Ik ben in de wereld, de wereld is niet in mij.
Ik ben deel van de wereld, maar ik ga niet op in de wereld.

Als de wereld verandert, verander ik.
Als ik verander, verandert de wereld.
Als de wereld spreekt, moet ik antwoorden of zwijgzaam aanvaarden.
Als ik niet met de wereld spreek, dan verzink ik in mijn wereldmist.

Pieter Anton van Gennip stelt (oratie Delft, 1992) dat het menselijk bestaan niet vanzelfsprekend is. Het menselijk milieu ontstaat doordat de omringende werkelijkheid oproept tot een voortdurende waardering en dialoog van en met die werkelijkheid: daarin realiseert zich het menselijk bestaan.

Van Gennip concretiseert die dimensie in wat hij noemt ‘de bermuda-driehoek van de antropologie’, en hij beschouwt die driehoek als een metafoor. De driehoek van Van Gennip heeft, uiteraard, drie hoeken en drie zijden, die hij noemt:

Driehoek van Van Gennip

 

hoek A – innerlijke dynamiek: het denken, uiterlijk effect: het kennen
hoek B – innerlijke dynamiek: het doen, uiterlijk effect: het kunnen
hoek C – innerlijke dynamiek: het voelen, uiterlijk effect: de verbeelding

zijde a – tussen kennen en kunnen: de theorie
zijde b – tussen verbeelding en kunnen: de inval
zijde c – tussen verbeelding en kennen: de metafoor

Van Gennip benoemt slechts de relaties tussen de uiterlijke effecten: is er iets te zeggen over de relaties tussen de innerlijke dynamieken? Houdt de driehoek van Van Gennip stand onder een nadere beschouwing? Daarover wellicht later.